Om de diagnose van een prostaataandoening te kunnen stellen, moet de arts een aantal onderzoeken uitvoeren.
Diagnose stellen
Bij het eerste bezoek aan de uroloog vindt een anamnese plaats. Tijdens de anamnese stelt de arts u vragen om zo veel mogelijk informatie te verzamelen over uw gezondheidstoestand en over eventuele plasklachten. De arts kan u ook een vragenlijst laten invullen die peilt naar plasklachten bij mannen.
Vermeld tijdens de anamnese in elk geval de ziektes die u hebt, de operaties die u onderging en alle medicijnen die u inneemt. Zijn er in uw familie mannen die prostaatkanker hebben of hebben gehad, dan verneemt uw arts dat graag.
Uw PSA wordt besproken en u krijgt een uroflowmetrie en een echografie. Ook wordt de prostaatklier bevoeld door middel van een rectaal toucher.
Indien nodig zal de arts u doorverwijzen voor een bijkomende scan (MRI van de prostaat). Bij afwijkende resultaten zal hij met u bespreken of een prostaatbiopsie nodig is.
Bijkomende onderzoeken
Wanneer prostaatkanker werd vastgesteld, worden afhankelijk van de resultaten van het PSA, het rectaal toucher, de MRI van de prostaat en de prostaatbiopsie nog bijkomende onderzoeken verricht. Die zijn nodig om na te gaan of er uitzaaiingen zijn in de klieren rond de prostaat en elders in het lichaam.
Met computer tomografie (CT-scan) kunnen we lymfeklieren opsporen die vergroot of verdacht zijn. Een botscan toont mogelijke uitzaaiingen naar het bot en andere aandoeningen van de gewrichten en botten.