Pathologie is een geneeskundige discipline die op zoek gaat naar afwijkingen in celmateriaal en weefselfragmentjes. Het doel van de patholoog is om diagnoses te stellen en te bevestigen. De onderzoeken gebeuren hoofdzakelijk met een microscoop.
Pathologen komen zelden in contact met patiënten, toch leveren ze een heel belangrijke bijdrage tot de patiëntenzorg. Ze adviseren behandelende artsen en overleggen met hen over de diagnose en therapie voor patiënten. Dankzij pathologisch onderzoek worden ziektes voorkomen of voorspeld, therapieën in gang gezet en nieuwe behandelingen ontwikkeld.
Het werkdomein van de pathologie omvat de geneeskunde in haar geheel, maar kankerdiagnostiek en -onderzoek vormen een belangrijk deel van de dagelijkse taken. Pathologen verrichten ook autopsies.
Van autopsie tot elektronenmicroscopie
Pathologie als zelfstandige wetenschap gaat terug tot in het begin van de 16de eeuw. Andreas Vesalius (1514-1564) verrichtte autopsies en legde verbanden tussen klinische verschijnselen en de gevonden afwijkingen.
Rudolf Virchow (1821-1902) onderzocht de morfologie van cellen en geldt zo als de grondlegger van de cellulaire pathologie. Technieken zoals biopsies en puncties lieten hem toe om ziektes in diverse stadia te bestuderen en inzicht te krijgen in de evolutie van de ziekteprocessen.
Ook vandaag blijft het morfologische (macroscopische en microscopische) onderzoek van cellen en weefsels cruciaal voor de diagnose van ziektes. Voor moeilijke of complexe problemen wordt gebruik gemaakt van bijkomende technieken op eiwit- of DNA-niveau zoals immuunhistochemie, immuunfluorescentie, FISH (fluorescentie-in situ hybridisatie), CISH (chromogene in situ hybridisatie) en moleculair onderzoek. Elektronenmicroscopie wordt gebruikt om celafwijkingen heel sterk vergroot te visualiseren.