Twee nieuwe internationale onderzoeken tonen aan dat meer dan 10 procent van de jonge en gezonde mensen die ernstig ziek worden met COVID-19 antistoffen hebben die niet het virus maar het immuunsysteem zelf aanvallen. Daarnaast is minstens 3,5 procent drager van een specifieke genetische mutatie of een genetisch defect waardoor ze beschermende eiwitten tekortkomen. Deze ontdekkingen - die vandaag gepubliceerd zijn in Science - kunnen op termijn een opstap zijn naar mogelijke behandelingen bij deze groepen patiënten. Het UZ Gent werkte mee aan beide studies en coördineert de dataverzameling voor 17 andere Belgische centra die deelnemen.
Onvoldoende beschermende eiwitten
COVID-19 maakt sommige jonge, gezonde mensen veel zieker dan anderen in hun leeftijdsgroep. Zo zijn er twintigers zonder onderliggende aandoeningen die intensieve zorg nodig hebben. Twee nieuwe publicaties verklaren voor het eerst de oorzaken van het ernstige ziekteverloop bij bijna 15 procent van deze patiënten. Ze hebben een tekort aan type I-interferon, een groep van 17 eiwitten die cruciaal zijn om cellen en dus het lichaam te beschermen tegen virussen. Immunoloog prof. dr. Filomeen Haerynck: ‘Het lichaam maakt deze eiwitten in ontoereikende hoeveelheden aan vanwege een defect gen of ze zijn geneutraliseerd door auto-antilichamen, antistoffen die niet het virus maar het immuunsysteem zelf aanvallen. Dat tekort aan eiwitten lijkt een gemeenschappelijke factor te zijn bij COVID-19-patiënten met een tot nu toe onverklaarbaar ernstig ziekteverloop.’
Studie 1: Genetisch defect als oorzaak
Onderzoekers deden een genetische analyse van bloedstalen van ruim 650 COVID-19-patiënten met een levensbedreigende longontsteking. Ze vergeleken de stalen met die van meer dan 530 personen met een asymptomatische of milde infectie. Ze zochten daarbij naar verschillen in 13 genen die cruciaal zijn om het lichaam te beschermen tegen bijvoorbeeld het seizoensgriepvirus. Deze genen regelen de productie van type I-interferonen. ‘Al snel werd duidelijk dat een aanzienlijk aantal ernstig zieke personen drager was van zeldzame varianten van deze 13 genen’, legt prof. Haerynck uit. ‘Bij meer dan 3 procent van hen ontbrak zelfs een functioneel gen, waardoor ze geen interferonen aanmaakten wanneer ze COVID-19 kregen.’
Studie 2: Auto-immuunziekte als oorzaak
In de tweede studie gingen de onderzoekers na of een ernstige SARS-CoV-2-infectie veroorzaakt werd door auto-antilichamen die de werking van type I-interferon kunnen beperken. Ze onderzochten daarvoor 987 patiënten met een levensbedreigende COVID-19-infectie. Bij meer dan 10 procent bleek dat de patiënt bij het begin van de infectie die auto-antilichamen had. De meesten van hen, 95 %, waren mannen. Onder de algemene bevolking lijken deze auto-antilichamen echter zelden voor te komen - bij slechts vier op meer dan duizend geteste gezonde personen. ‘Deze bevindingen wijzen er sterk op dat deze auto-antilichamen niet het gevolg zijn van de infectie, maar wel de onderliggende reden zijn waarom sommigen erg ziek worden’, stelt prof. Haerynck.
Opstap naar mogelijke behandeling
Deze nieuwe inzichten openen deuren naar nieuwe therapieën in de strijd tegen COVID-19. Type I-interferonen gebruiken we bijvoorbeeld nu al om chronische virale hepatitis te behandelen. Een andere mogelijke behandeling voor patiënten met de ontdekte afwijkingen is plasmaferese. Die behandeling wordt bijvoorbeeld gebruikt bij ernstig nierlijden en elimineert auto-antilichamen uit het bloed. Prof. Haerynck: ‘We moeten deze behandelingen nog verder testen via klinische studies. Maar dit is duidelijk een mooi voorbeeld van hoe we gekende behandelingen voor andere ziekten nu kunnen overwegen bij COVID-19. Daardoor is het onderzoek is een belangrijke stap vooruit bij het ontcijferen van mogelijke immunologische behandelingen voor patiënten met COVID-19.’
Iedereen testen?
Patiënten met COVID-19 genetisch testen bij opname is voorlopig nog niet aan de orde. Die analyse duurt al snel drie maanden. Ook auto-antilichamen opsporen kan nog niet met een routinetest. ‘In eerste instantie zullen we familieleden van patiënten uit de studie screenen zodat we snel de juiste behandeling opstarten bij besmetting’, kijkt prof. Haerynck vooruit. ‘Daarnaast bekijken we of we de aanwezigheid van auto-antilichamen sneller en op grotere schaal kunnen onderzoeken.’